Formes verbales au total: 18
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanvlammend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangevlamd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - vlamt aan - - vlammen aan
Imperfect - - vlamde aan - - vlamden aan
Toekomende tijd I - - zal aanvlammen - - zult aanvlammen
Conditionalis I - - zal aanvlammen - - zullen aanvlammen
Perfectum - - heeft aangevlamd - - hebben aangevlamd
Voltooid verleden tijd - - had aangevlamd - - hadden aangevlamd
Toekomende tijd II - - zal aangevlamd hebben - - zult aangevlamd hebben
Conditionalis II - - zal hebben aangevlamd - - zullen hebben aangevlamd

Verbes similaires à aanvlammen

Verbes conjugués avant et après aanvlammen

« aanvlammen »