Formes verbales au total: 50
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord belichamend
Tegenwoordig en verleden deelwoord belichaamd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens belichaam belichaamt belichaamt belichamen belichamen belichamen
Imperfect belichaamde belichaamde belichaamde belichaamden belichaamden belichaamden
Toekomende tijd I zal belichamen zult belichamen zal belichamen zullen belichamen zullen belichamen zullen belichamen
Conditionalis I zou belichamen zou belichamen zou belichamen zouden belichamen zouden belichamen zouden belichamen
Perfectum heb belichaamd hebt belichaamd heeft belichaamd hebben belichaamd hebben belichaamd hebben belichaamd
Voltooid verleden tijd had belichaamd had belichaamd had belichaamd hadden belichaamd hadden belichaamd hadden belichaamd
Toekomende tijd II zal belichaamd hebben zult belichaamd hebben zal belichaamd hebben zullen belichaamd hebben zullen belichaamd hebben zullen belichaamd hebben
Conditionalis II zou hebben belichaamd zou hebben belichaamd zou hebben belichaamd zouden hebben belichaamd zouden hebben belichaamd zouden hebben belichaamd

Verbes similaires à belichamen

Verbes conjugués avant et après belichamen

« belichamen »