Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord constaterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geconstateerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens constateer constateert constateert constateren constateren constateren
Imperfect constateerde constateerde constateerde constateerden constateerden constateerden
Toekomende tijd I zal constateren zult constateren zal constateren zullen constateren zullen constateren zullen constateren
Conditionalis I zou constateren zou constateren zou constateren zouden constateren zouden constateren zouden constateren
Perfectum heb geconstateerd hebt geconstateerd heeft geconstateerd hebben geconstateerd hebben geconstateerd hebben geconstateerd
Voltooid verleden tijd had geconstateerd had geconstateerd had geconstateerd hadden geconstateerd hadden geconstateerd hadden geconstateerd
Toekomende tijd II zal geconstateerd hebben zult geconstateerd hebben zal geconstateerd hebben zullen geconstateerd hebben zullen geconstateerd hebben zullen geconstateerd hebben
Conditionalis II zou hebben geconstateerd zou hebben geconstateerd zou hebben geconstateerd zouden hebben geconstateerd zouden hebben geconstateerd zouden hebben geconstateerd
Imperatief - constateer - - constateert -

Verbes similaires à constateren

Verbes conjugués avant et après constateren

« constateren »