Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord discriminerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gediscrimineerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens discrimineer discrimineert discrimineert discrimineren discrimineren discrimineren
Imperfect discrimineerde discrimineerde discrimineerde discrimineerden discrimineerden discrimineerden
Toekomende tijd I zal discrimineren zult discrimineren zal discrimineren zullen discrimineren zullen discrimineren zullen discrimineren
Conditionalis I zou discrimineren zou discrimineren zou discrimineren zouden discrimineren zouden discrimineren zouden discrimineren
Perfectum heb gediscrimineerd hebt gediscrimineerd heeft gediscrimineerd hebben gediscrimineerd hebben gediscrimineerd hebben gediscrimineerd
Voltooid verleden tijd had gediscrimineerd had gediscrimineerd had gediscrimineerd hadden gediscrimineerd hadden gediscrimineerd hadden gediscrimineerd
Toekomende tijd II zal gediscrimineerd hebben zult gediscrimineerd hebben zal gediscrimineerd hebben zullen gediscrimineerd hebben zullen gediscrimineerd hebben zullen gediscrimineerd hebben
Conditionalis II zou hebben gediscrimineerd zou hebben gediscrimineerd zou hebben gediscrimineerd zouden hebben gediscrimineerd zouden hebben gediscrimineerd zouden hebben gediscrimineerd
Imperatief - discrimineer - - discrimineert -

Verbes similaires à discrimineren

Verbes conjugués avant et après discrimineren

« discrimineren »