Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord employerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geëmployeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens employeer employeert employeert employeren employeren employeren
Imperfect employeerde employeerde employeerde employeerden employeerden employeerden
Toekomende tijd I zal employeren zult employeren zal employeren zullen employeren zullen employeren zullen employeren
Conditionalis I zou employeren zou employeren zou employeren zouden employeren zouden employeren zouden employeren
Perfectum heb geëmployeerd hebt geëmployeerd heeft geëmployeerd hebben geëmployeerd hebben geëmployeerd hebben geëmployeerd
Voltooid verleden tijd had geëmployeerd had geëmployeerd had geëmployeerd hadden geëmployeerd hadden geëmployeerd hadden geëmployeerd
Toekomende tijd II zal geëmployeerd hebben zult geëmployeerd hebben zal geëmployeerd hebben zullen geëmployeerd hebben zullen geëmployeerd hebben zullen geëmployeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geëmployeerd zou hebben geëmployeerd zou hebben geëmployeerd zouden hebben geëmployeerd zouden hebben geëmployeerd zouden hebben geëmployeerd
Imperatief - employeer - - employeert -

Verbes similaires à employeren

Verbes conjugués avant et après employeren

« employeren »