Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord encanaillerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geëncanailleerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens encanailleer encanailleert encanailleert encanailleren encanailleren encanailleren
Imperfect encanailleerde encanailleerde encanailleerde encanailleerden encanailleerden encanailleerden
Toekomende tijd I zal encanailleren zult encanailleren zal encanailleren zullen encanailleren zullen encanailleren zullen encanailleren
Conditionalis I zou encanailleren zou encanailleren zou encanailleren zouden encanailleren zouden encanailleren zouden encanailleren
Perfectum heb geëncanailleerd hebt geëncanailleerd heeft geëncanailleerd hebben geëncanailleerd hebben geëncanailleerd hebben geëncanailleerd
Voltooid verleden tijd had geëncanailleerd had geëncanailleerd had geëncanailleerd hadden geëncanailleerd hadden geëncanailleerd hadden geëncanailleerd
Toekomende tijd II zal geëncanailleerd hebben zult geëncanailleerd hebben zal geëncanailleerd hebben zullen geëncanailleerd hebben zullen geëncanailleerd hebben zullen geëncanailleerd hebben
Conditionalis II zou hebben geëncanailleerd zou hebben geëncanailleerd zou hebben geëncanailleerd zouden hebben geëncanailleerd zouden hebben geëncanailleerd zouden hebben geëncanailleerd
Imperatief - encanailleer - - encanailleert -

Verbes similaires à encanailleren

Verbes conjugués avant et après encanailleren

« encanailleren »