Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord falsifiërend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefalsifieerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens falsifieer falsifieert falsifieert falsifiëren falsifiëren falsifiëren
Imperfect falsifieerde falsifieerde falsifieerde falsifieerden falsifieerden falsifieerden
Toekomende tijd I zal falsifiëren zult falsifiëren zal falsifiëren zullen falsifiëren zullen falsifiëren zullen falsifiëren
Conditionalis I zou falsifiëren zou falsifiëren zou falsifiëren zouden falsifiëren zouden falsifiëren zouden falsifiëren
Perfectum heb gefalsifieerd hebt gefalsifieerd heeft gefalsifieerd hebben gefalsifieerd hebben gefalsifieerd hebben gefalsifieerd
Voltooid verleden tijd had gefalsifieerd had gefalsifieerd had gefalsifieerd hadden gefalsifieerd hadden gefalsifieerd hadden gefalsifieerd
Toekomende tijd II zal gefalsifieerd hebben zult gefalsifieerd hebben zal gefalsifieerd hebben zullen gefalsifieerd hebben zullen gefalsifieerd hebben zullen gefalsifieerd hebben
Conditionalis II zou hebben gefalsifieerd zou hebben gefalsifieerd zou hebben gefalsifieerd zouden hebben gefalsifieerd zouden hebben gefalsifieerd zouden hebben gefalsifieerd
Imperatief - falsifieer - - falsifieert -

Verbes similaires à falsifiëren

Verbes conjugués avant et après falsifiëren