Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord federalizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefederalizeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens federalizeer federalizeert federalizeert federalizeren federalizeren federalizeren
Imperfect federalizeerde federalizeerde federalizeerde federalizeerden federalizeerden federalizeerden
Toekomende tijd I zal federalizeren zult federalizeren zal federalizeren zullen federalizeren zullen federalizeren zullen federalizeren
Conditionalis I zou federalizeren zou federalizeren zou federalizeren zouden federalizeren zouden federalizeren zouden federalizeren
Perfectum heb gefederalizeerd hebt gefederalizeerd heeft gefederalizeerd hebben gefederalizeerd hebben gefederalizeerd hebben gefederalizeerd
Voltooid verleden tijd had gefederalizeerd had gefederalizeerd had gefederalizeerd hadden gefederalizeerd hadden gefederalizeerd hadden gefederalizeerd
Toekomende tijd II zal gefederalizeerd hebben zult gefederalizeerd hebben zal gefederalizeerd hebben zullen gefederalizeerd hebben zullen gefederalizeerd hebben zullen gefederalizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gefederalizeerd zou hebben gefederalizeerd zou hebben gefederalizeerd zouden hebben gefederalizeerd zouden hebben gefederalizeerd zouden hebben gefederalizeerd
Imperatief - federalizeer - - federalizeert -

Verbes similaires à federalizeren

Verbes conjugués avant et après federalizeren

« federalizeren »