Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord feuilleterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefeuilleteerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens feuilleteer feuilleteert feuilleteert feuilleteren feuilleteren feuilleteren
Imperfect feuilleteerde feuilleteerde feuilleteerde feuilleteerden feuilleteerden feuilleteerden
Toekomende tijd I zal feuilleteren zult feuilleteren zal feuilleteren zullen feuilleteren zullen feuilleteren zullen feuilleteren
Conditionalis I zou feuilleteren zou feuilleteren zou feuilleteren zouden feuilleteren zouden feuilleteren zouden feuilleteren
Perfectum heb gefeuilleteerd hebt gefeuilleteerd heeft gefeuilleteerd hebben gefeuilleteerd hebben gefeuilleteerd hebben gefeuilleteerd
Voltooid verleden tijd had gefeuilleteerd had gefeuilleteerd had gefeuilleteerd hadden gefeuilleteerd hadden gefeuilleteerd hadden gefeuilleteerd
Toekomende tijd II zal gefeuilleteerd hebben zult gefeuilleteerd hebben zal gefeuilleteerd hebben zullen gefeuilleteerd hebben zullen gefeuilleteerd hebben zullen gefeuilleteerd hebben
Conditionalis II zou hebben gefeuilleteerd zou hebben gefeuilleteerd zou hebben gefeuilleteerd zouden hebben gefeuilleteerd zouden hebben gefeuilleteerd zouden hebben gefeuilleteerd
Imperatief - feuilleteer - - feuilleteert -

Verbes similaires à feuilleteren

Verbes conjugués avant et après feuilleteren

« feuilleteren »