Formes verbales au total:
52
Impératifs et participes |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | hospitaliserend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gehospitaliseerd |
Type | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | hospitaliseer | hospitaliseert | hospitaliseert | hospitaliseren | hospitaliseren | hospitaliseren |
Imperfect | hospitaliseerde | hospitaliseerde | hospitaliseerde | hospitaliseerden | hospitaliseerden | hospitaliseerden |
Toekomende tijd I | zal hospitaliseren | zult hospitaliseren | zal hospitaliseren | zullen hospitaliseren | zullen hospitaliseren | zullen hospitaliseren |
Conditionalis I | zou hospitaliseren | zou hospitaliseren | zou hospitaliseren | zouden hospitaliseren | zouden hospitaliseren | zouden hospitaliseren |
Perfectum | heb gehospitaliseerd | hebt gehospitaliseerd | heeft gehospitaliseerd | hebben gehospitaliseerd | hebben gehospitaliseerd | hebben gehospitaliseerd |
Voltooid verleden tijd | had gehospitaliseerd | had gehospitaliseerd | had gehospitaliseerd | hadden gehospitaliseerd | hadden gehospitaliseerd | hadden gehospitaliseerd |
Toekomende tijd II | zal gehospitaliseerd hebben | zult gehospitaliseerd hebben | zal gehospitaliseerd hebben | zullen gehospitaliseerd hebben | zullen gehospitaliseerd hebben | zullen gehospitaliseerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gehospitaliseerd | zou hebben gehospitaliseerd | zou hebben gehospitaliseerd | zouden hebben gehospitaliseerd | zouden hebben gehospitaliseerd | zouden hebben gehospitaliseerd |
Imperatief | - | hospitaliseer | - | - | hospitaliseert | - |
Verbes similaires à hospitaliseren
Verbes conjugués avant et après hospitaliseren
Plus de propositions pour hospitaliseren