Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord judassend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gejudast
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens judas judast judast judassen judassen judassen
Imperfect judaste judaste judaste judasten judasten judasten
Toekomende tijd I zal judassen zult judassen zal judassen zullen judassen zullen judassen zullen judassen
Conditionalis I zou judassen zou judassen zou judassen zouden judassen zouden judassen zouden judassen
Perfectum heb gejudast hebt gejudast heeft gejudast hebben gejudast hebben gejudast hebben gejudast
Voltooid verleden tijd had gejudast had gejudast had gejudast hadden gejudast hadden gejudast hadden gejudast
Toekomende tijd II zal gejudast hebben zult gejudast hebben zal gejudast hebben zullen gejudast hebben zullen gejudast hebben zullen gejudast hebben
Conditionalis II zou hebben gejudast zou hebben gejudast zou hebben gejudast zouden hebben gejudast zouden hebben gejudast zouden hebben gejudast
Imperatief - judas - - judast -

Verbes conjugués avant et après judassen

« judassen »