Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord looiend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gelooid
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens looi looit looit looien looien looien
Imperfect looide looide looide looiden looiden looiden
Toekomende tijd I zal looien zult looien zal looien zullen looien zullen looien zullen looien
Conditionalis I zou looien zou looien zou looien zouden looien zouden looien zouden looien
Perfectum heb gelooid hebt gelooid heeft gelooid hebben gelooid hebben gelooid hebben gelooid
Voltooid verleden tijd had gelooid had gelooid had gelooid hadden gelooid hadden gelooid hadden gelooid
Toekomende tijd II zal gelooid hebben zult gelooid hebben zal gelooid hebben zullen gelooid hebben zullen gelooid hebben zullen gelooid hebben
Conditionalis II zou hebben gelooid zou hebben gelooid zou hebben gelooid zouden hebben gelooid zouden hebben gelooid zouden hebben gelooid
Imperatief - looi - - looit -

Verbes similaires à looien

Verbes conjugués avant et après looien

« looien »