Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord omkloppend
Tegenwoordig en verleden deelwoord omgeklopt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens klop om klopt om klopt om kloppen om kloppen om kloppen om
Imperfect klopte om klopte om klopte om klopten om klopten om klopten om
Toekomende tijd I zal omkloppen zult omkloppen zal omkloppen zullen omkloppen zullen omkloppen zullen omkloppen
Conditionalis I zou omkloppen zou omkloppen zou omkloppen zouden omkloppen zouden omkloppen zouden omkloppen
Perfectum heb omgeklopt hebt omgeklopt heeft omgeklopt hebben omgeklopt hebben omgeklopt hebben omgeklopt
Voltooid verleden tijd had omgeklopt had omgeklopt had omgeklopt hadden omgeklopt hadden omgeklopt hadden omgeklopt
Toekomende tijd II zal omgeklopt hebben zult omgeklopt hebben zal omgeklopt hebben zullen omgeklopt hebben zullen omgeklopt hebben zullen omgeklopt hebben
Conditionalis II zou hebben omgeklopt zou hebben omgeklopt zou hebben omgeklopt zouden hebben omgeklopt zouden hebben omgeklopt zouden hebben omgeklopt
Imperatief - klop om - - klopt om -

Verbes similaires à omkloppen

Verbes conjugués avant et après omkloppen

« omkloppen »