Formes verbales au total:
52
Impératifs et participes |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | triplerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | getripleerd |
Type | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | tripleer | tripleert | tripleert | tripleren | tripleren | tripleren |
Imperfect | tripleerde | tripleerde | tripleerde | tripleerden | tripleerden | tripleerden |
Toekomende tijd I | zal tripleren | zult tripleren | zal tripleren | zullen tripleren | zullen tripleren | zullen tripleren |
Conditionalis I | zou tripleren | zou tripleren | zou tripleren | zouden tripleren | zouden tripleren | zouden tripleren |
Perfectum | heb getripleerd | hebt getripleerd | heeft getripleerd | hebben getripleerd | hebben getripleerd | hebben getripleerd |
Voltooid verleden tijd | had getripleerd | had getripleerd | had getripleerd | hadden getripleerd | hadden getripleerd | hadden getripleerd |
Toekomende tijd II | zal getripleerd hebben | zult getripleerd hebben | zal getripleerd hebben | zullen getripleerd hebben | zullen getripleerd hebben | zullen getripleerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben getripleerd | zou hebben getripleerd | zou hebben getripleerd | zouden hebben getripleerd | zouden hebben getripleerd | zouden hebben getripleerd |
Imperatief | - | tripleer | - | - | tripleert | - |
Verbes similaires à tripleren
Verbes conjugués avant et après tripleren
Plus de propositions pour tripleren