Formes verbales au total: 18
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord tsjirpend
Tegenwoordig en verleden deelwoord getsjirpt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - tsjirpt - - tsjirpen
Imperfect - - tsjirpte - - tsjirpten
Toekomende tijd I - - zal tsjirpen - - zult tsjirpen
Conditionalis I - - zal tsjirpen - - zullen tsjirpen
Perfectum - - heeft getsjirpt - - hebben getsjirpt
Voltooid verleden tijd - - had getsjirpt - - hadden getsjirpt
Toekomende tijd II - - zal getsjirpt hebben - - zult getsjirpt hebben
Conditionalis II - - zal hebben getsjirpt - - zullen hebben getsjirpt

Verbes similaires à tsjirpen

Verbes conjugués avant et après tsjirpen

« tsjirpen »