Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord verfilmend
Tegenwoordig en verleden deelwoord verfilmd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens verfilm verfilmt verfilmt verfilmen verfilmen verfilmen
Imperfect verfilmde verfilmde verfilmde verfilmden verfilmden verfilmden
Toekomende tijd I zal verfilmen zult verfilmen zal verfilmen zullen verfilmen zullen verfilmen zullen verfilmen
Conditionalis I zou verfilmen zou verfilmen zou verfilmen zouden verfilmen zouden verfilmen zouden verfilmen
Perfectum heb verfilmd hebt verfilmd heeft verfilmd hebben verfilmd hebben verfilmd hebben verfilmd
Voltooid verleden tijd had verfilmd had verfilmd had verfilmd hadden verfilmd hadden verfilmd hadden verfilmd
Toekomende tijd II zal verfilmd hebben zult verfilmd hebben zal verfilmd hebben zullen verfilmd hebben zullen verfilmd hebben zullen verfilmd hebben
Conditionalis II zou hebben verfilmd zou hebben verfilmd zou hebben verfilmd zouden hebben verfilmd zouden hebben verfilmd zouden hebben verfilmd
Imperatief - verfilm - - verfilmt -

Verbes similaires à verfilmen

Verbes conjugués avant et après verfilmen

« verfilmen »