Woxikon / Verbes / Néerlandais / V / versleutelen

NL conjuguaison Néerlandais de versleutelen

Formes verbales au total: 52
Impératifs et participes
Tegenwoordig en verleden deelwoord versleutelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord versleuteld
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens versleutel versleutelt versleutelt versleutelen versleutelen versleutelen
Imperfect versleutelde versleutelde versleutelde versleutelden versleutelden versleutelden
Toekomende tijd I zal versleutelen zult versleutelen zal versleutelen zullen versleutelen zullen versleutelen zullen versleutelen
Conditionalis I zou versleutelen zou versleutelen zou versleutelen zouden versleutelen zouden versleutelen zouden versleutelen
Perfectum heb versleuteld hebt versleuteld heeft versleuteld hebben versleuteld hebben versleuteld hebben versleuteld
Voltooid verleden tijd had versleuteld had versleuteld had versleuteld hadden versleuteld hadden versleuteld hadden versleuteld
Toekomende tijd II zal versleuteld hebben zult versleuteld hebben zal versleuteld hebben zullen versleuteld hebben zullen versleuteld hebben zullen versleuteld hebben
Conditionalis II zou hebben versleuteld zou hebben versleuteld zou hebben versleuteld zouden hebben versleuteld zouden hebben versleuteld zouden hebben versleuteld
Imperatief - versleutel - - versleutelt -

Verbes similaires à versleutelen

Verbes conjugués avant et après versleutelen

« versleutelen »

Plus de propositions pour versleutelen